Een post door gastblogger Artuur Keukeleire (UAntwerpen)
‘Een goedbedoeld wetsvoorstel dreigt te ontaarden in een rechtsonzekere en abrupte verstoring van wat voor decennia bekend terrein was’
“In de nacht van 1 op 2 februari 2024 keurde de Kamer van Volksvertegenwoordigers het wetsvoorstel houdende Boek 6 (BW) ‘Buitencontractuele aansprakelijkheid’ goed. Vooral de omkering van het samenloopverbod en de ‘quasi-aansprakelijkheid’ van de uitvoeringsagent hield de gemoederen bezig.[1] Zo werden op herhaald verzoek vanuit de rechtspraktijk, excepties uit de overeenkomst met de uitvoeringsagent tegenwerpelijk gemaakt aan de hoofdopdrachtgever.[2] De uiteindelijk aangenomen regeling (toekomstig art. 6.3 BW) neemt de andere bezorgdheden niet weg, wat ook bleek tijdens een studiedag in het Vlaams Parlement op 2 februari. Hieronder worden alvast enkele belangrijke bedenkingen opgelijst.[3]
1.
De invoeringswet wordt vermoedelijk in juni of juli 2024 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. De regels uit Boek 6 zullen op de eerste dag van de zesde maand na publicatie van toepassing zijn op alle nieuwe “feiten die tot aansprakelijkheid kunnen leiden” (art. 44 aangenomen tekst).[4] De nieuwe samenloopregels en de aansprakelijkheid van de uitvoeringsagent zijn daarom van toepassing op overeenkomsten gesloten voor de inwerkingtreding van Boek 6. Zelfs overeenkomsten waarop Boek 5 niet van toepassing is, zullen wél onder Boek 6 vallen. In de overgangsbepaling bij Boek 5 werd namelijk een voorbehoud gemaakt voor rechtshandelingen gesteld voor de inwerkingtreding,[5] waaronder contractsluitingen. Hoewel deze lacune in de invoeringswet van Boek 6 reeds lang geleden onder de aandacht werd gebracht[6] stond men er verder niet bij stil. Zoiets wekt verbazing in het licht van het nieuwe uitgangspunt dat de partijen moeten kunnen kiezen welke regels van toepassing zullen zijn op hun rechtsverhouding:[7] het contractenrecht of het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht.
2.
Mocht de uitvoeringsagent door zijn directe opdrachtgever in regres worden aangesproken voor schade aan de hoofdopdrachtgever, dan zou deze de eigen fout van de directe opdrachtgever kunnen tegenwerpen. De eigen fout bestaat bijvoorbeeld uit de verkeerde samenstelling van een complex product waarvoor de uitvoeringsagent materialen vervaardigde. Als de hoofdopdrachtgever daarentegen de uitvoeringsagent aanspreekt, dan moet die ook het gedeelte van de schade vergoeden dat zijn directe opdrachtgever veroorzaakte. De rechtsgrond hiervoor ligt eenvoudigweg bij de in solidumaansprakelijkheid (toekomstig art. 6.19 BW).
3.
Bij wederkerige overeenkomsten is iedere partij tegelijk schuldeiser en schuldenaar. Zo is de hoofdopdrachtgever schuldenaar bij een verbintenis om een vergunning aan te vragen of een werf klaar te maken voor de start van bouwwerken. Boek 6 blijft niettemin in het ongewisse over de aanspraak van de uitvoeringsagent tegen de hoofdopdrachtgever. De hoofdopdrachtgever is géén hulppersoon aangezien zijn verbintenissen niet voortvloeien uit een andere overeenkomst.[8] In tegenstelling tot wat op het eerste gezicht lijkt, is deze leemte nadelig voor de hoofdopdrachtgever. De uitvoeringsagent kan immers een eenvoudige buitencontractuele aansprakelijkheidsvordering instellen, waarbij de hoofdopdrachtgever níet over de excepties beschikt uit de relevante contractuele relaties. Dezelfde problematiek geldt bij wie louter hulpzaken ter beschikking stelt of slechts een taak vanuit een wettelijk monopolie vervult:[9] ook zij zijn geen hulppersonen en genieten dus niet van de verruimde tegenwerpelijkheid van eigen excepties.
4.
Boek 6 BW viseert situaties waarin er één schakel is in de contractketen, d.w.z. dat de betrokken verbintenis wordt uitgevoerd door een directe hulppersoon van de contractpartij van de hoofdopdrachtgever. In de praktijk zijn de situaties echter veel complexer, waarbij de eerste hulppersoon op diens beurt verbintenissen uitbesteedt aan een eigen (tweede) hulppersoon enzovoorts. Op een algemene vermelding in de parlementaire werkzaamheden na,[10] is die complexe contractketen niet geregeld. De wettekst vermeldt daarentegen enkel “de hulppersoon van zijn (de hoofdopdrachtgevers) medecontractant” (toekomstig art. 6.3, §2 BW). De strikte lezing van deze wetsbepaling heeft nadelige gevolgen: de hulppersonen in de tweede, derde … graad zijn aansprakelijk bij een gemeenrechtelijke buitencontractuele vordering, maar kunnen in tegenstelling tot de hulppersoon in de eerste graad niet hun eigen excepties opwerpen (zie ook het vorige punt).
5.
Voor de aansprakelijkheid van de werknemer wordt verwezen naar artikel 18 Arbeidsovereenkomstenwet. Daarbij werd wel eens over het hoofd gezien dat de eigenlijke bescherming van de werknemer tegenover contractpartijen van diens werkgever, berust op de quasi-immuniteit.[11] Of liever: berustte. Als de quasi-immuniteit afgevoerd wordt zijn werknemers aansprakelijk tegenover de contractpartijen van hun werkgever. Zij kunnen daarbij de vrijstelling uit de relatie met hun werkgever vervat in artikel 18 Arbeidsovereenkomstenwet inroepen, maar deze geldt niet voor de zware of herhaalde lichte fout. Een belangrijke inperking van de werknemersbescherming dus, nu er naast de werkgever een nieuwe categorie benadeelden de werknemer kan aanspreken.
6.
Breder gesproken is onduidelijk welke waarde nog toekomt aan de regels van het algemeen contractenrecht uit Boek 5 BW en het oud BW. Deze kunnen de aansprakelijkheidsvordering van de benadeelde slechts beperken als Boek 6 dat ook doet of als de partijen dit zo zullen bedingen. Wederom wordt het pijnpunt inzake het overgangsrecht duidelijk, omdat de partijen niet de tijd wordt gelaten tot hun eerstvolgende normale heronderhandelingen om stil te staan bij zulke bedingen. Ook het onderscheid tussen het algemene contractenrecht en de bijzondere regels dreigt veel onduidelijkheden te creëren. Met name bij het aannemingscontract en de lastgeving hangen de regels van het algemeen contractenrecht en de bijzondere overeenkomsten sterk samen, juist omdat de bijzondere wettekst geen alomvattend regime inhoudt.
* * *
Zijn deze bedenkingen per slotsom zo fundamenteel dat zij een reparatiewet noodzakelijk maken? Wat betreft het overgangsrecht, de contractketen en de aansprakelijkheid van de werknemer is dit volgens mij alvast het geval. Anders dreigt een goedbedoeld wetsvoorstel te ontaarden in een rechtsonzekere en abrupte verstoring van wat voor decennia bekend terrein was.
Artuur Keukeleire
Mandaatassistent in het verbintenissenrecht
Universiteit Antwerpen
[1] Op Corporate Finance Lab wordt deze hervorming op de voet gevolgd, zie o.m. de blogposts door J. VANANROYE, O. ROODHOOFT of O. VANDEN BERGHE. Zie verder o.m. J. VANANROYE en O. ROODHOOFT, “Aansprakelijkheid van uitvoeringsagenten in het wetsvoorstel buitencontractuele aansprakelijkheid” in INSTITUUT VOOR BEDRIJFSJURISTEN (ed.), Tendensen in het bedrijfsrecht. Bedrijfsjuristen en bedrijfsverantwoordelijkheid. Naar eindeloze aansprakelijkheden voor ondernemingen?, Brussel, Larcier, 2023, 157-187; I. CLAEYS, “De hervorming van de rechtstreekse aansprakelijkheid van hulppersonen ingeleid aan de hand van één casus”, 1 februari 2024, https://www.ugent.be/re/mpor/nl/onderzoeksgroepen/centrum-verbintenissenrecht/aansprhulpper; P. THIRIAR, “Afschaffing van het samenloopverbod en leer van de quasi-immuniteit van de hulppersoon: gooi het kind niet met het badwater weg”, De Juristenkrant 2023, afl. 480, 8.
[2] Parl.St. 2022-23, nr. 3213/4, 8-10 en 53 (historisch amendement); Parl.St. 2022-23, nr. 3213/10, 2-4 (aangenomen amendement); Parl.St. 2022-23, nr. 3213/7, 6-7 en 13-14 (verslag eerste lezing).
[3] Gebaseerd op een eerdere bijdrage van dezelfde auteur (A. KEUKELEIRE, “De uitvoeringsagent: niet zo immuun voor het nieuwe aansprakelijkheidsrecht”, De Juristenkrant 2023, afl. 480, 9.) Deze focuste nog op een tussentijds, kort daarna afgevoerd voorstel om de aansprakelijkheid van de uitvoeringsagent te regelen bij een rechtstreekse vordering.
[4] Parl.St. 2022-23, nr. 3213/12.
[5] Art. 64 wet houdende boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek, BS 1 juli 2022.
[6] J. VANANROYE en O. ROODHOOFT, “Toerekening aan rechtspersonen en aansprakelijkheid van uitvoeringsagenten in het ontwerp buitencontractuele aansprakelijkheid”, TPR 2021, 211-212, nr. 26.
[7] Parl.St. 2022-23, nr. 3213/1, 11 en 18-19.
[8] Zie de omschrijving in Cass. 12 maart 2020, AR C.19.0408.N.
[9] Cass. 12 maart 2020, AR C.19.0408.N resp. Cass. 7 februari 2020, AR C.19.0308.F.
[10] Parl.St. 2022-23, nr. 3213/10, 2.
[11] Vgl. Cass. 29 september 2006, AR C.03.0502.N, ‘Tiercé Franco-Belge’.